-
1 twine
n. bindtouw--------v. zich kronkelentwine1[ twajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 streng ⇒ vlecht, tres————————twine2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 wikkelen ⇒ winden, vlechten♦voorbeelden: -
2 coil
n. rol; ring; het opwinden--------v. rollen; opwindencoil1[ kojl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 winding ⇒ wikkeling, spiraal————————coil2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:he coiled himself up in the sofa • hij nestelde zich op de sofathe snake coiled up under the tree • de slang rolde zich op onder de boom -
3 entwine
v. verstrengelen, vlechten, omwinden[ intwajn]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ineenstrengelen ⇒ vlechten, verstrengelen -
4 squirm
n. het zich in allerlei bochten kronkelen; aanval van epilepsie--------v. kronkelen, zich in bochten wringensquirm1[ skwə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————squirm2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 wriggle
n. opwinding; beweging; het zich ervan afmaken (van probleem)--------v. kronkelen; zich bevrijden; ontvluchten (aan een probleem enz.); heen en weer schommelen; verbuigenwriggle1[ rigl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kronkel/wriemelbeweging ⇒ gekronkel/wriemel————————wriggle2♦voorbeelden:1 wriggle out of something • ergens onderuit proberen/weten te komenwriggle through the crowd • zich door de menigte heen wriemelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 wind
n. wind; storm; ademhaling; blaasinstrument; wind (laten); tip; praat zonder inhoud; neiging--------n. wind; windstreek; tocht; lucht, reuk; adem; de blaasinstrumenten; de blazers; doelloos gepraat, gezwets--------v. omdraaien; kronkelen; verkrommen; omwikkelen, omwinden; binden; omgewikkeld worden; van richting veranderen--------v. uit laten luchten; in een blaasinstrument blazen; ruikend zoeken; moeilijk ademen; verademenwind1[ wajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slag ⇒ (om)wenteling, draai————————wind21 wind ⇒ luchtstroom, tocht; rukwind♦voorbeelden:fair wind • gunstige windfling/throw something to the winds • iets in de wind slaan/veronachtzamen(sail) close to the/near the wind 〈 scheepvaart〉 • scherp (bij de wind) (zeilen); 〈 figuurlijk〉de grens van het oirbare/toelaatbare (raken)there's something in the wind • er is iets gaande/aan de hand♦voorbeelden:〈 informeel〉 get/have the wind up • hem knijpen, in de rats zittenget one's second wind • er weer tegenaan kunnen♦voorbeelden:¶ to the (four) winds • in het rond, alle kanten op————————wind3♦voorbeelden:————————wind4♦voorbeelden:1 winden ⇒ spoelen, draaien♦voorbeelden:1 zich slingerend banen ⇒ door/indringen2 winden ⇒ wikkelen, (op)rollen♦voorbeelden:wind back • terugspoelenwind in • binnen/inhalen 〈 van vis(lijn)〉————————wind5 -
7 writhe
-
8 crook
-
9 meander
v. dolen; kronkelen; slingeren[ mie▪ændə] -
10 twist
n. draai, vlecht, lont, touw; verdraaiing, verbuiging--------v. vlechten, draaien; verdraaien, verkrommentwist1[ twist] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a strange twist of events • een vreemde wending der gebeurtenissengive someone's arm a twist • iemands arm omdraaiengive the truth a twist • de waarheid een beetje verdraaien————————twist2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 verdraaien ⇒ verwringen; vertrekken 〈 gezicht〉; verrekken 〈 spier〉; verstuiken 〈 voet〉; verbuigen 〈 sleutel〉; omdraaien 〈 arm〉6 wringen ⇒ af/uitwringen♦voorbeelden: -
11 warp
n. kromtrekking, schering,(weefgetouw)--------v. verdraaien, verkrommen, kronkelen; zich verdraaien, zich verkrommen; vervalsen; in touw nemenwarp1[ wo:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————warp21 scheluw/krom trekken 〈 voornamelijk van hout〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 scheluw/krom trekken 〈 voornamelijk hout〉♦voorbeelden: -
12 worm
n. worm, wurm; een kruiperige persoon; "ongedierte"; schroefbaar, schroeving; (in computers) een computer virus dat zichzelf meestal via een netwerk kopieert--------v. kronkelen, wriemelen, kruipen; pieren, wormen zoeken; ontwormen, v. wormen genezen; wurmen; ontlokken; iem. een geheim ontfutselenworm1[ wə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————worm2〈 werkwoord〉2 wurmen♦voorbeelden:worm oneself out of something • zich ergens uit weten te wringen/draaien -
13 curl
n. krul, spiraal--------v. krullen; kroezen; zelfmoord plegencurl1[ kə:l]♦voorbeelden:curl of smoke • rookspiraal♦voorbeelden:————————curl22 (om/op)krullen♦voorbeelden:→ curl up curl up/2 doen (om/op)krullen -
14 flounder
n. bot, schar--------v. (in de modder) baggeren, spartelen; steigeren; hakkelen, knoeienflounder1[ flaundə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————flounder2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the question left him floundering about for an answer • met horten en stoten probeerde hij een antwoord te vinden -
15 loop
n. lus, strop; knoop; spiraaltje; nauwe opening--------v. met een lus vastmaken; zich in een lus kronkelen; stropdas knopen; een kopduikeling makenloop1[ loe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lus ⇒ strop, bocht————————loop2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 een lus/lussen maken in ⇒ met een lus vast/dichtmaken2 door een lus halen/steken -
16 wander
v. zwerven; dwalen[ wondə]5 kuieren♦voorbeelden:wander about • rondzwervenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский